- libre
- libre [liebr]〈bijvoeglijk naamwoord〉1 vrij ⇒ onafhankelijk, zelfstandig2 vrij ⇒ onbezet, niet-gebonden 〈ook ongetrouwd, niet verloofd〉3 vrij 〈niet gevangen, opgesloten〉4 vrij 〈niet van tevoren opgelegd, vastgesteld〉5 vrij(moedig) ⇒ ongedwongen, los6 vrijpostig ⇒ al te vrij, los7 vrij 〈door wet, reglementen toegestaan〉♦voorbeelden:2 le téléphone n'est pas libre • de lijn is bezet4 licence libre • vrije studierichting¶ à l'air libre • in de open luchtécole libre • bijzondere, particuliere 〈meestal katholieke〉; schoolenseignement libre • bijzonder onderwijsentrée libre • gratis toeganggarder l'esprit, la tête libre • vrij van dwang, zorgen, vooroordelen blijvenmer libre • ijsvrije zeeUniversité Libre • Vrije Universiteit 〈tegenover Rijksuniversiteit〉libre de 〈+ zelfstandig naamwoord〉 • vrij van, zonderêtre libre de 〈+ onbepaalde wijs〉 • vrij zijn te, het recht hebben teil vous est libre de, libre à vous de • het staat u vrij teadj1) vrij2) onbezet3) ongedwongen, los
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.